Hier gaat het over het visje, dat de naam van onze vereniging draagt. Het behoort tot de familie CHARACIDAE, onderfamilie TETRAGONOPTERINAE.
Hyphessobrycon rosaceus komt voor in Zuid-Amerika en het natuurlijke milieu voor dit visje ligt volgens sommige auteurs meestal naar de benedenloop van de Amazone toe.
Door de enorme uitgestrektheid van dit gebied, bovendien door de vage aanduidingen der vindplaatsen, leert men uit zulke beschrijvingen weinig.
Volgens latere mededelingen van Dr. Ladiges en Eigenmann zou rosaceus ook aangetroffen worden in Nederlands en Engels Guyana, en meer bepaald in het stroomgebied van de Surinamerrivier, in de omgeving van Paramaribo.
Het lijkt wenselijk de beschrijvingen van Eigenmann en Dr. Ladiges nader te beschouwen om een enigszins juist idee te krijgen van het milieu. Volgens Ladiges zouden de vissen zich in stille bochten van de Surinamerivier ophouden. Dat is licht te begrijpen, daar kleine vissen, zoals de rosaceus, zich nooit in het midden van de grote rivieren bevinden. Ook in de zogenaamde Savannekreekjes vond hij de vissen. Hieruit blijkt het reeds beter mogelijk om een juister beeld te schilderen van het milieu.
De savanne noemt men een grote grasvlakte in de tropen, met afzonderlijk de prairies in Noord-Amerika of de Campos in Brazilië. Savannen bevinden zich overigens in tropische landen, zoals tropisch Afrika of Guyana. Alleen langs de rivieren komen door de grondwaterstand weer tropische woudzomen, ook galerijwouden geheten, voor. En voornamelijk in deze gebieden is het dat Hyphessobrycon rosaceus veelvuldig wordt gevonden.
Dr. Ladiges geeft in zijn boek “Der Fisch in der Landschaft” een volledige uiteenzetting over zulk milieu en schrijft?:
“De zogenaamde savannekreekjes lopen door weinig schaduwrijk gebied. Van de oevers zijn vaak grote stukken vrij van bomen, slechts met een laag struikgewas en gras begroeid. Het water is weinig gekleurd en beschenen door de zon. De visfauna bestaat doorgaans uit dwergcichliden, zoals Nannacara anomala (Regan) en Apistogramma ortmanni (Eigenmann), alsook de Characiniden copeine arnoldi (Regan) en Hyphessobrycon rosaceus (Durban).
Het water is zeer zacht. Door de afwezigheid van waterplanten en dus een vrij hoog koolzuurgehalte enerzijds, en door de aanwezigheid van humus op de bodem anderzijds, kan verklaard worden dat de pH-waarde aan de lage kant blijft.“
Beschrijving :
De lichaamsvorm van Hyphessobrycon rosaceus is hoog en zijdelings sterk samengedrukt. Een zilver- en olijfgroene gloed schemert over de zachtrode grondkleur van de flanken. De lengte : het mannetje wordt niet groter dan 4 tot 5 cm, terwijl het vrouwtje doorgaans iets kleiner blijft. De snuit is kort met opwaarts gerichte mondopening.
Witte stralen en een spierwitte voorste rand sieren de grote zwarte, in een spitse boog toelopende rugvin van de mannetjes.
De basis van deze rugvin eindigt ongeveer in de helft tussen bek en staartwortel.
De staartvin vertoont een diepe insnijding, de uiteinden zijn afgerond en lichtrood gekleurd. De lange aarsvin begint juist voor het einde van de rugvinbasis en loopt tot aan de staartwortel. Deze aarsvin is zachtrood gekleurd, terwijl de voorste verlengde vinstralen zwart zijn met witte spits.
De overige vinnen zijn roze met soms donkerrode vlekken.
Een oude benaming van dit visje is Hyphessobrycon ornatus, en er bestaat in sommige kringen nog altijd twijfel over het feit of rosaceus en ornatus twee verschillende soorten vertegenwoordigen, of deze beide namen één en hetzelfde zalmpje bedoelen.?
Wel treft men in het aquarium twee soorten aan: de gewone rosaceus en de zogenaamde goudrosaceus, maar of dit hetzelfde visje met kleurafwijking betreft, ofwel twee verschillende soorten zijn, daarover lopen de meningen fel uiteen.
Men heeft evenwel ook een soort waarvan de mannen geen lang uitgegroeide rugvin krijgen. Het is deze soort, die soms als H. ornatus betiteld wordt. Ahl is eigenlijk de enige die de theorie aankleeft, op grond van kleine verschillen, met twee soorten te doen te hebben, terwijl weer anderen beweren dat rosaceus een kweekprodukt van Hyphessobrycon callistus bentosi (Durban) is. Het beste en veiligste is ons voorlopig aan de naam rosaceus te houden.
Geslachtsonderscheid:
Behalve door de forsere bouw van het vinnenstelsel van de mannetjes is het geslachtsonderscheid duidelijk te maken door vergelijking van de vorm van de zwemblaas, die bij het mannetje spits en bij het vrouwtje rond zichtbaar wordt bij doorvallend licht.
Verzorging:
Voortgaande op gegevens over de vindplaatsen van H. rosaceus, zal het voor ieder duidelijk blijken dat deze vissen doorgaans op de verkeerde manier verzorgd worden. In een aquarium met hard water zal rosaceus zich nooit thuisvoelen en zijn werkelijke kleurenpracht niet tentoonspreiden zoals het hoort.
Gelukkig zijn de tijden in die zin veranderd dat men meer aandacht besteedt aan het aquariumwater. Hierdoor wordt de mogelijkheid geschapen om de vissen op de juiste manier te houden en te verzorgen.
Brengen wij een schooltje van minstens zes stuks in een aquarium met water van minder dan 6
°DH en een pH lager dan 7, dan eerst zal men rosaceus kunnen bewonderen in al zijn kleur, pracht en sierlijk bewegen.
Het aquarium waarin H. rosaceus zal verzorgd worden, mag niet te klein zijn en moet een lichte standplaats hebben, zodat er zonlicht kan binnendringen. De bodem wordt donker gehouden, te verwezenlijken met turf. Een beplanting van hoofdzakelijk fijnbladige planten wordt aangeraden, en een temperatuur van minstens 24°C. Een sterke doorluchting is niet noodzakelijk, zelfs af te raden, gezien de plaats van herkomst: stille bochten en beekjes, dus geen stroming in het water.
Mits een afwisselende voeding zullen de visjes, eens volwassen, spontaan tot voortplanting overgaan. In gezelschap van andere vissen gedragen zij zich vreedzaam zodat ze b.v. in een “zalmenbak” zeker niet mogen ontbreken, altijd met inachtneming van de vereiste temperatuur en levensomstandigheden.
Kweek:
Het kweken van rosaceus is niet moeilijker dan dat van andere zalmen, maar hierbij moeten volgende doorslaande factoren overwogen worden.
Het is een gangbare theorie dat men over het geschikte kweekkoppel moet beschikken om succesvol met rosaceus te kweken. Als vanzelfsprekend wordt de eerste vraag: vormen een willekeurig mannetje en dito vrouwtje een geschikt kweekstel? In sommige gevallen niet, maar in de meeste gevallen wel. Dat kan op eenvoudige manier duidelijk gemaakt worden.
Zoals hoger aangehaald, worden de vissen al te vaak in te hard water gehouden en grootgebracht, wat hen in de meeste gevallen later ongeschikt maakt voor de kweek.
Indien men zich een schooltje rosaceus kan aanschaffen, in nog zo jong mogelijk stadium, dus ongeveer 5 tot 6 weken oud, en deze onderbrengt in een aquarium zoals tevoren beschreven, zal de kweek als vanzelf verlopen.
Nu kan wellicht opgeworpen worden dat rosaceus uit onze bakken reeds nakweek is en dat die dieren zich aan het harde water hebben aangepast. Dat is inderdaad waar, men kan lange tijd genoegen beleven aan een paartje van deze vissen, maar of de dieren zich al in zoverre hebben aangepast dat een willekeurig mannetje en willekeurig vrouwtje tot paren zullen overgaan op het ogenblik dat wij dat willen, dat is ten stelligste te betwijfelen.
Dat er onder een nestje nakweek wel enkele exemplaren zijn zowel mannelijke als vrouwelijke, die hun broertjes en zusjes in deze aanpassing reeds ver vooruit zijn en in hard water spontaan tot voortplanting overgaan is misschien wel de reden waarom men in zulke omstandigheden spreekt van een geschikt kweekkoppel.
Dat niet alle vissen geschikt zijn om voort te telen, kan nog van andere factoren afhangen, zoals ongeschiktheid door gebrek, ziekte enz. … Gezonde en flink gevormde en gevoede vissen zullen onderling wel tot paren overgaan als de tijd daartoe aangebroken is.
Indien de vissen verzorgd worden zoals het hoort, zullen de volwassen wijfjes na zekere tijd beginnen kuit aanzetten en zullen de mannetjes daar nota van nemen. Dan is het ogenblik aangebroken om ernstige kweekpogingen te wagen.
Als kweekaquarium neemt men geen te klein bakje, gezien de gedragingen van rosaceus, die graag met opengespreide vinnen in sierlijke bochten door het aquarium zwemt, dus een bakje van minstens 60x30x30 cm. De kweekbak wordt grondig gereinigd en ontsmet. Op de bodem komt een laagje uitgekookt en gewassen rijnzand, en het aquarium wordt zo opgesteld dat er zonlicht kan binnenkomen. Nu is het ook weer zo dat men niet mag overdrijven, en het bakje niet in volle middagzon moet opstellen. Morgenzon is hier steeds aan te raden, en wel omdat rosaceus in de natuur dicht onder de met gras begroeide oevers zijn eitjes afzet. De beste plaats is wel zonnig en licht, maar niet te fel. Het aquarium wordt tot op een hoogte van 20 cm gevuld met water van 3 tot 4 °DH.
Op de bodem komt vervolgens een laag gespoelde en gekookte turfmolm of -vezels en als dat ’s anderendaags gezonken is, wordt met de beplanting een aanvang gemaakt. In de achterste hoeken komt een flinke eikebladvaren Ceratopteris en in het midden een dikke toef Myriophyllum, rekeninghoudend met de voorliefde van rosaceus om eitjes af te zetten in deze planten. Aldus laat men nog voldoende zwemruimte over waarin de dieren in volle pracht en kleur kunnen evolueren.
De temperatuur wordt op gelijke waarde gebracht met die van het gezelschapsaquarium of van het aquarium waaruit het kweekkoppel komt, liefst rond 24°C.
Een gezond paartje wordt in de kweekbak gebracht. Bij voorkeur geschiedt dat tijdens de namiddag.
Vervolgens wordt de temperatuur geleidelijk opgedreven tot 26°C. Er wordt beweerd dat het soms wel 14 dagen kan duren alvorens het tot eiafzetting komt, maar een goed voorbereid paartje zal toch reeds de volgende dag tot paren overgaan. Zo loopt men niet het risico dat er na langere tijd een bacteriënontwikkeling in de kweekbak kan ontstaan waaraan eitjes en jongbroed kunnen tenondergaan.
Zijn de eitjes eenmaal afgezet, wat op de gewone manier zoals bij de andere zalmpjes geschiedt, dan worden de oudjes verwijderd en het bakje met papier afgedekt tegen al te felle belichting.
Na 24 uur bij een temperatuur van 26°C komen de eitjes uit en weer 24 uur later hangen de larfjes aan planten en ruiten. Na verloop van 5?dagen is het dooierzakje verteerd en moet er voedsel toegediend worden. Dat voedsel zal bij voorkeur uit vijverplankton bestaan, of aardappelschijven een paar dagen van tevoren in een neteldoekje opgehangen geven een menigte infusie.
Na 5 dagen kan men pas ontloken artemia voederen, en na 5 weken kan men Daphnia’s onuitgezeefd voederen.
Dat was dan een uitgebreide voorstelling van onze rosaceus, het visje dat wij in onze aquariumvereniging als embleem hebben.? Laat ons hopen dat elk jaar op onze tentoonstelling ten minste één aquarium met deze prachtzalmpjes de bezoekers mag bekoren … en dat nog vele jaren?!!!
een ouwe Panchax